Ga naar de inhoud

De Heuver

  • door

T-boerderij met aangebouwde vaaltschuur en bijschuur.

Ligging en (bouw)historie:

De grote T-boerderij “De Heuver” met naar rechts aangebouwde vaaltschuur en daar weer rechts tegen aangebouwde bijschuur vormt een indrukwekkende historische boerderijgroep. Achter en links van het complex bevonden zich tot 2011 jongere, niet monumentale bijgebouwen zoals een grote wagenloods, een varkensschuur en een knechtenhuis. Complexmatige boerderijen zoals De Heuver met aangebouwde schuren komen in de omgeving en de beschermde dorpskom van Gelselaar wel meer voor en vormen markante verschijningen in het landschap en straatbeeld. Het complex gelegen op een boerenerf met vermoedelijk al een lange historie, is gesitueerd langs een uitvalsweg van het dorp (Dorpsstraat) te midden van andere fraaie historische boerenhuizen aan de rand van de oude dorpskom. Tegenover de boerderij staat het oude dorpscafé. Het dorp Gelselaar met haar grote aantal fraaie dorpswoningen en boerderijen bezit nog een behoorlijk goed herkenbare historische structuur en karakteristiek, waarbinnen het erf met bebouwing van Dorpsstraat 21 een belangrijke rol speelt. Het gedeelte van de Dorpsstraat waar zich De Heuver ook bevindt is nog vrij gaaf bewaard gebleven en de diverse historische boerderijen, schuren en het dorpscafé ondersteunen gezamenlijk het nog fraaie historische beeld ter plaatse.

Hoofdonderdeel van het erf vormt de grote T-boerderij met haar brede, naar de straat gerichte voorhuis, in combinatie met de er rechts, terugliggend mee verbonden schuren (vaaltschuur en bijschuur). De toegang tot het erf verloopt via een oprijlaantje dat links langs het voorhuis loopt naar de achtererven. Deze laan bereikt de achterplaats, van waaruit de diverse stallen en schuren toegankelijk zijn. Achter de groep van drie oude schuren stond een forse brede wagenloods (midden 20ste eeuws) met daar links naast een grote varkensschuur (derde kwart 20ste eeuw).

Het exterieur van de boerderij met haar metselwerk en detailleringen oogt laat 19de eeuws (1883 op de stichtingsstenen in de voorgevel), maar de gebint- en kapconstructie en delen van de rechter (nu ingebouwde zijgevel van het bedrijfsgedeelte zijn van een hogere ouderdom (18de– of eerste helft 19de eeuw?). Het gebint is getuige de zichtbare pengaten voor aansluiting van windschoren in de gebintplaat vermoedelijk een keer uit elkaar genomen. Het is ook mogelijk dat de windschoren gewijzigd zijn.

Vermoedelijk behoort deze gebintconstructie tot een hallehuisboerderij waarvan het voorhuisgedeelte in 1883 is uitgebreid tot een dwarsgeplaatst voorhuis waardoor de huidige T-boerderij ontstond. De houtconstructie en sporen van de kap van het bedrijfsgedeelte direct aansluitend tegen het voorhuis zijn namelijk zwart uitgeslagen van de rook, waardoor zich ter plaatse vermoedelijk een woongedeelte van een “los hoes” heeft bevonden,

Verder naar achteren toe vertoont de constructie geen rooksporen meer en dat gedeelte heeft dan ook altijd als deel- en stalruimte dienst gedaan.

Waarschijnlijk is tegelijkertijd met de bouw van het nieuwe voorhuis ook het bedrijfsgedeelte voorzien van een nieuwe gemetselde achtergevel en vermoedelijk iets later (rond 1910-1920) is de linker zijgevel vernieuwd. De rechter zijgevel van het bedrijfsgedeelte is zoals hiervoor is opgemerkt beduidend ouder. In de oksel tussen de achtergevel van het voorhuis en de linker zijgevel van het bedrijfsgedeelte is rond 1920 een washok gebouwd onder een eigen dwars op de kap van het bedrijfsgedeelte gericht zadeldak. De topgevel van het washok is later (na de Tweede Wereldoorlog?) nogmaals vernieuwd. Het washok is rond 2008 gesloopt. De oorspronkelijke zijgevel is ter plaatse van het washok opnieuw ingedeeld.

In de periode rond 1920 is ook in het voorhuis de oude keuken geheel opnieuw aangekleed met terrazzovloer en betegelde wanden. Na aankoop van het complex door de vorige eigenaar heeft in 1990 een ingrijpende verbouwing plaats gevonden, waarbij de gehele kap met kapconstructie van het voorhuis is gesloopt en vervangen door een nieuwe kap met dakkapellen op het voorschild. Ook zijn toen de vensters in de voorgevel aangepakt, waarbij ondermeer een later verbreed venster weer is vervangen door twee vensters van het oorspronkelijke formaat, waardoor de voorgevel weer haar oorspronkelijke indeling verkreeg. Ook inwendig is het voorhuis toen sterk verbouwd, waarbij in feite alleen de opkamer met vaste kasten, de gang met wandtegels en de achter de opkamer gelegen oude keuken in hun oude staat gehandhaafd bleven.

Enige jaren voor de vernieuwing van het voorhuis van de boerderij kwam de bijschuur tot stand. De boogopening van de bedrijfsdeur in de achtergevel draagt het jaartal 1878. Deze schuur kreeg een nog traditionele driebeukige opzet met ankerbalkgebinten (twee strijkgebinten en vijf vrijstaande gebinten) en stallen met hildes in de zijbeuken. De constructie met gehakte telmerken (ook op de stalliggerdragers) is nog compleet bewaard gebleven. Volgens de overlevering diende deze schuur ook deels voor de stalling van jong vee (met name stieren) van andere boerderijen. In het bijgebouw van het tegenovergelegen dorpscafé heeft oorspronkelijk een weeginrichting gestaan voor het te verhandelen vee.

Tussen de bijschuur en het bedrijfsgedeelte van de boerderij bevond zich de mestvaalt die vermoedelijk in het begin van de 20ste eeuw werd omgevormd tot een vaaltschuur, door het opmetselen van een voor- en een achtergevel in machinale baksteen, tussen de gevels van de boerderij en de bijschuur en het aanbrengen van een kap met rondhouten sporen. Hierdoor was de karakteristieke groep van drie tegen elkaar gebouwde bouwdelen ontstaan. Met name aan de achterzijde vormt deze groep een monumentaal geheel.

 Een grote boerderij, met veel bouwgrond en vee als “De Heuver” maakte in de piekseizoenen (o.a. oogsttijd) gebruik van rondtrekkende landarbeiders (knechten) die men vanaf de late 19de eeuw niet meer tijdelijk behoefde onder te brengen in de schuren van het erf, maar waarvoor een aparte knechtenbehuizing werd gebouwd. In de loop van de 20ste eeuw verdween de rondtrekkende landbouwknecht uit het beeld, om plaats te maken voor de loonbedrijven, waar de boer mankracht en indien nodig ook materieel kon inhuren. Het knechtenhuis werd daarom verbouwd tot een schuur, waarbij het totale bouwvolume verdubbelde en over het geheel een nieuw zadeldak werd gemaakt. Deze operatie vond plaats na de Tweede Wereldoorlog. In deze periode werd ook een grote nieuwe open wagenloods gebouwd achter de boerderij, in de jaren ‘70 nog gevolgd door een varkensstal. Deze loods en stal zijn in het voorjaar van 2011 gesloopt.

BOERDERIJ, VAALTSCHUUR EN BIJSCHUUR

Plattegrond, opbouw en kap:

De boerderij:

De boerderij is een T-boerderij met een breed éénlaags voorhuis op een rechthoekige plattegrond onder een schilddak, gedekt met gesmoorde oud Hollandse pannen. Op het voorschild staan drie niet oorspronkelijke dakkapellen onder zadeldaken met naar buiten draaiende draairamen, houten topgevel en klauwstukken. Op de nok (linker deel) van het dak staat een niet oorspronkelijke gemetselde schoorsteen. Het bedrijfsgedeelte is driebeukig met een middenlangsdeel met onderschoer en bezit een zadeldak met wolfeind, gedekt met riet over de middenbeuk en gesmoorde oud Hollandse pannen over de zijbeuken. Aan de onderzijde van het rieten wolfeind bevindt zich nog een strook pannen. in de oksel tussen de linker zijgevel van het voorhuis en de linker zijgevel van het bedrijfsgedeelte is aansluitend tegen de achtergevel van het voorhuis en tegen de zijgevel van het bedrijfsgedeelte een rechthoekige éénlaags wasruimte gebouwd onder een met gesmoorde oud Hollandse pannen gedekt zadeldak dat haaks in de kap van het achterhuis snijdt. De zijgevel van dit washok is iets hoger dan de zijgevel van het bedrijfsgedeelte. De rechter zijgevel van het bedrijfsgedeelte staat thans ingebouwd na de bouw van de kap van de vaaltschuur op deze gevel.

De vaaltschuur:

De vaaltschuur staat ingebouwd tussen de bijschuur en het bedrijfsgedeelte van de boerderij en is opgetrokken op een rechthoekig grondvlak, waarbij de zijgevels van de boerderij en bijschuur zijn gebruikt als zijgevels van de vaaltschuur. Bij de bouw zijn dus alleen een voorgevel en achtergevel opgetrokken en is het geheel overkapt met een zadeldak met wolfseinden. Dit dak is deels gedekt met gesmoorde oud Hollandse pannen (wolfseind boven voorgevel en linker dakvlak) en deels met grijze golfplaat (overige dakvlakken).

 De bijschuur:

De bijschuur betreft een driebeukige schuur op rechthoekige plattegrond met een middenlangsdeel. De schuur is even diep als de vaaltschuur en het bedrijfsgedeelte van de boerderij, maar is wel breder en hoger (de kap) dan de vaaltschuur. De kap is weer van het zadeldaktype met wolfseinden boven de voor- en achtergevel. De kap is gedekt met grijze golfplaten, met uitzondering van het rechter dakvlak (en mogelijk het wolfeind voor, thans door de weelderige kilmop niet zichtbaar) dat is gedekt met gesmoorde gegolfde Friese pannen.

De gevels;

Boerderij:

Voorgevel:

De voorgevel is opgetrokken in een rode handvorm baksteen in kruisverband met een gepleisterde plint. Boven de venster- en deuropeningen bevinden zich licht getoogde segmentbogen met geboortestenen en sluitsteen, alsmede een platte afsluitende laag op de bogen uitgevoerd in gele baksteen. In de plint bevinden zich geheel rechts twee rechthoekige kelderlichten. De kozijnen breken door de plint heen en sluiten boven af met een strek. De kozijnen bezitten een luiksponning en diefijzers voor de valraampjes. De dorpels zijn van natuursteen. De gevel bezit links vier vensters, en vervolgens een deur en geheel rechts weer een venster. De vensters die oorspronkelijk 6-ruits schuiframen hebben gehad, zijn later gewijzigd. Nu bezitten ze een kozijn met luiksponning en opgeklampte luiken, een vast kalf en een enkelruits onderlicht en 2-mits bovenlicht. De lekdorpels zijn van grijs geschilderde Bentheimer zandsteen. De deur heeft een kozijn met natuurstenen neuten en onderdorpel, een naoorlogse deur met groot glasraam met smeedijzeren glasbeschermer en een enkelruits bovenlicht. Direct boven de vensters bevindt zich een reeks gietijzeren rozetankers. Ter weerszijden van de deur, en nabij de rechter gevelhoek, vier baksteenlagen boven de plint bevinden zich (drie in totaal) zandstenen stichtingsstenen. Alle drie de stenen bezitten een verdiept gebosseerd veld met kwartronde bovenhoeken (schouderboog) met daarop verhoogd initialen en het jaartal 1883, opgehoogd in zwarte verf. De linker steen bezit een versiering met twee eikenbladeren en daaronder de intitialen “WTW” / “WMTW” 1883, de middelste bezit ook weer twee eikenblaadjes en de initialen “AJFW” 1883, de rechter heeft twee gestileerde ganzen en de intitialen “ADW”en “FLJP“ en het jaartal 1883. De gans vervulde binnen de gemeenschap van Gelselaar een prominente rol. De “W” in de initialen heeft betrekking op de familie “Te Westerhuis”, de toenmalige eigenaars van het complex. De gevel sluit af met een hoofdgestel bestaande uit een gepleisterde geprofileerde architraaflijst, glad fries en een zinken bakgoot op beugels.

Rechter zijgevel voorhuis:

De rechter zijgevel is opgetrokken in dezelfde steen als de voorgevel in kruisverband met gepleisterde plint en bezit links een venster van het hetzelfde type als beschreven bij de voorgevel. Rechts bevindt zich een breed venster (aangebracht in de jaren 20 van de 20ste eeuw) met een drielichtkozijn met breed enkelruits middenlicht met bovenlicht en smallere enkelruits zijlichten met bovenlicht. Dit venster heeft geen luiken.

Linker zijgevel voorhuis:

De linker zijgevel is wat betreft haar metselwerk en detaillering gelijk aan de voorgevel en rechter zijgevel. Hier is de indeling echter nog oorspronkelijk met twee smalle vensters. De vensters zijn van het zelfde type als beschreven bij de voorgevel.

Rechter zijgevel achterhuis:

De rechter zijgevel van het achterhuis staat thans ingebouwd en dient als scheidingswand tussen het bedrijfsgedeelte en de vaaltschuur. Van deze gevel is thans maar weinig zichtbaar door de aanwezigheid van een klamp in blokken (betonsteen) aan de zijde van de vaaltschuur. Wel is een staldeurtje (mestdeur) bewaard en in het zicht gebleven met een kortboogafsluiting. Dit doet thans dienst als inpandige doorgang tussen beide schuren. Het metselwerk van de dagkanten en boog van deze opening bestaat uit 18de eeuwse handvorm baksteen, het opgeklampte, getoogde deurtje is ook bewaard gebleven.

Linker zijgevel achterhuis:

De linker zijgevel is opgetrokken in machinale baksteen in kruisverband en bezit vijf stalvensters met een segmentboogje en een getoogd 2-ruits betonnen stalraampje.

Achtergevel achterhuis:

De achtergevel van het achterhuis bezit nog haar symmetrisch ingedeelde laat 19de eeuwse opzet. De gevel is opgetrokken in handvorm baksteen in kruisverband. In de middenas een onderschoer afgesloten met een kortboog met wit geschilderde natuurstenen geboortestenen en sluitsteen. In de onderhoeken van de opening zijn zandstenen schampstenen opgenomen met een kwartrond uitspringend gedeelte. In de zijwanden bevindt zich een getoogd stalraampje, links een betonnen 2-ruits stalraampje en rechts een klein getoogd ijzeren raampje. De onderschoer heeft een veldkeienvloer en een houten balklaag met vloerdelen als plafond. De beide opgeklampte deeldeuren bezitten een raam met keperboogafsluiting en twee 4-ruits raamdelen. Beide deeldeuren bezitten een apart draaibaar boven- en ondergedeelte. Voorts een stiepel met zandloperbeschildering. De dorpel en neuten van het deeldeurenkozijn zijn van hardsteen.

Ter weerszijden van de onderschoer bevindt zich een hoog geplaatst stalvenster met rondboog met wit geschilderde geboortestenen en sluitsteen en hoekblokken onder hij de aansluiting op de zandstenen grijs geverfde lekdorpel. Beide vensters hebben een ijzeren raampje met 4-ruits verdeling en gevorkte roeden in het halfronde bovendeel (zgn kerkraampje). Geheel links en rechts in de gevel bevinden zich naast elkaar twee staldeuren, links nog met korfbogen, maar rechts later gewijzigd in segmentbogen. Tussen de beide rechter staldeuren bevindt zich onder een later ingebroken gat in de muur. Boven de onderschoer vier staafankers. De schuine gevelbeëindigingen sluiten af met een houten geprofileerde windveer, het gedeelte onder het wolfeind sluit af met bakstenen muizetanden.

De vaaltschuur:

Voorgevel:

Van de voorgevel van de vaaltschuur is maar een gedeelte zichtbaar omdat het linker deel staat ingebouwd in de boerderij. De gevel is opgetrokken in machinale steen in kruisverband niet een tweetal jongere gevelopeningen, links een breed venster met een breed enkelruits raam en een smal zijlicht met bovenlicht en rechts een deuropening met jongere deur met roedenraam.

Achtergevel:

De achtergevel, ook opgetrokken in machinale baksteen in kruisverband kent ook een forse wijziging. Hier is de boog van de bedrijfsdeur vervangen door een betonnen latei met daarboven in het vernieuwde metselwerk een hooiluik onder segmentboog. De wit geschilderde gepleisterde geboortestenen van de verdwenen boog zijn nog wel aanwezig. Links en rechts in de gevel een staldeur onder een segmentboog, met daar schuin boven een stalraampje met rondboog en ijzeren kerkraampje als beschreven bij de achtergevel van de boerderij.

De bijschuur:

Voorgevel;

Van de voorgevel is door de weelderig klimop slechts een klein gedeelte (de linker gevelhoek) zichtbaar. Hier bevindt zich in het in handvorm steen in kruisverband opgetrokken gevelgedeelte een getoogd stalvenstertje en rechts daarvan een rechthoekig venster onder een rollaag met een 9-ruits raam. In het niet zichtbare deel van de gevel bevinden zich getuige de sporen aan de binnenzijde 6-ruits betonnen getoogde stalvensters. Het 9-ruits raam verlichtte een afgeschotte knechtenruimte.

Rechter zijgevel:

Deze gevel is jonger dan de andere gevels (datering XXA) en is opgetrokken in machinale baksteen in kruisverband. In de gevel om en om een staldeur onder een kortboog en een stalvenster met segmentboog en getoogd 2-mits betonnen stalraampje.

Linker zijgevel:

Van deze gevel zijn slechts fragmenten zichtbaar in het interieur van de tegen deze bijschuur later aangebouwde vaaltschuur. Zichtbaar is een rechthoekig stalvenstertje onder een rollaag met een kozijn met luiksponning en een zandstenen lekdorpel. Het metselwerk in uitgevoerd in rode handvorm baksteen.

Achtergevel:

De achtergevel is opgetrokken in rode handvorm baksteen in kruisverband. In de middenas bevindt zich een grote, later gedichte bedrijfdeuropening met een korfboog met wit geschilderde zandstenen geboortestenen en sluitsteen. De sluitsteen bezit een verdiept gebosseerd veld met inspringende kwartronde hoeken met in het veld in opgehoogde cijfers het jaartal 1878. In de in machinale baksteen uitgevoerde vulling van de opening bevinden zich twee betonnen getoogde 2-ruits stalvensters en daartussen een hoge rechthoekige deuropening. Tot de oorspronkelijke indeling behoren voorts de twee hoog geplaatste rondboog stalvensters ter weerszijden van de korfboog van de bedrijfsdeuropening. De vensters bezitten wit geschilderde bakstenen geboortestenen en – sluitsteen en hoekblokjes bij de aansluiting op de gepleisterde lekdorpel. De raampjes zijn van gietijzer. Voorts bevindt zich geheel rechts nog een ouder stalvenster met segmentboog en een gietijzeren getoogd 4-ruits stalraampje met spinnekop. De rechthoekige staldeur onder een rollaag rechts van de bedrijfsdeuropening en het getoogde 2-ruits betonnen stalraam links in de gevel behoren tot latere wijzigingen. Boven in de gevel vier staafankers. De gevel sluit boven onder het wolfseind af met een muizentand en uitkragend metselwerk..

Interieurs:

De boerderij:

De boerderij bezit in het voorhuis sedert de laatste verbouwing en herstelwerkzaamheden nog slechts enkele oude interieurelementen, zich concentrerend in het rechter deel van het voorhuis. Hier bevinden zich twee kleine, naast elkaar gelegen tongewelfkelders, de binnenste is toegankelijk vanuit de gang, de buitenste vanuit de rechts achter in het huis gelegen oude keuken. De kelders dateren uit de bouwtijd van het voorhuis. De wanden en gewelf van de kelders zijn gepleisterd, met daarop restanten van een blauwe afwerking.

In de opkamer bevinden zich tegen respectievelijk de achterwand en de gangwand twee vaste kasten met gegolfde omlijstingen boven en onder overgaand in een accoladeboog rond de panelen van de deuren en bovendeurtjes. De kastdeurkozijnen zijn geprofileerd.

In de gang bevindt zich nog een hoge (tot aan bovenzijde deuren) laat 19de eeuwse tegellambrisering met rijk gedecoreerde tegels in zwarte en paarse tinten op een witte ondergrond met grote en kleine rozetten en achtpuntige sterpatronen omgeven door plantendecoraties. De tegels zijn van het door J. Pluis in zijn overzichtswerk omschreven type “met een diagonaal decor met vier hoekmotieven (twee tegenoverliggende hoekmotieven zijn identiek) waarvan het grootste hoekmotief het centrale motief van vier tegels vormt”. De oude keuken rechts achter bezit nog een complete aankleding uit de jaren 20 van de 20ste eeuw met een terrazzovloer en betegelde wanden bestaande uit een ongeveer een meter hoge lambrisering van paarsbruine rechthoekige tegels (15 x 7,5 cm) met facetrand (zgn. metrotegels) in liggende en staande reeksen op een plint van vierkante tegels afsluitend met een kraalprofiel in dezelfde kleur. Boven sluit de lambrisering af met een band van randlijsttegels met repeterende decoratiemotieven in geel met een witte zaagtandbies onder en boven en een strook tegels in paarsbruin zonder facetrand daarboven. Daarboven volgt een groot wandvlak in vierkante tegels (15 x 15 cm) in lichtgele tint in halfsteens verband, boven afsluitend met een strook randlijsttegels in wit met zwarte biezen en zwarte repeterende motieven (schaakbord in ruitvorm en vierlob met ingeschreven ruiten). Het geheel sluit af met een rij rechthoekige gele tegels. Tegen de scheidingswand met de opkamer staat een forse hangende schouw met houten geprofileerde bordenlijst en betegelde boezem met dezelfde tegels als op de wanden. De grijze tegels op de stookwand zijn vermoedelijk jonger. Het plafond betreft een boardplaatplafond met houten vlakke perklijst.

De kapconstructie van het voorhuis is geheel vernieuwd begin jaren ‘90 van de 20ste eeuw.

In het bedrijfsgedeelte zijn de oude eiken ankerbalkgebinten behouden en zij ondersteunen een nog grotendeels eiken sporenkap met haanhouten bij elk sporenpaar. De kap en gebinten zijn vermoedelijk 18de eeuws. Het betreft in totaal vijf gebinten, drie vrijstaande gebinten, één gebint tegen de brandmuur en één gebint waarin de deeldeuren zijn ondergebracht. De gebinten bezitten telkmerken (aan de zijbeukzijde op stijl en windschoren), de telling begint vanaf het voorhuis, waarbij het eerste vrijstaande gebint nr. II (twee) bezit. Verder zijn waargenomen een III (drie) op het volgende gebint en een V (vijf) op het gebint bij de deeldeuren. In het voorhuis heeft zich zeer waarschijnlijk nog een gebint bevonden (strijkgebint van de voorgevel van het voorgaande hallehuis?) getuige de sporen daarvan in de op de zolder van het voorhuis deels doorschietende gebintplaten. Het strijkgebint tegen de brandgevel bezit aan de zijde van de vaaltschuur in de ankerbalk een opmerkelijk detail. Kort voor de verbinding met de gebintstijl splitst de balk zich als een gaffel, waarbij het zich schuin naar onderen afsplitsende deel in feite de functie van korbeel vervult. Beide uiteinden zijn dan ook in de stijl gepend en met toognagels en wiggen in de uitstekende pendelen vastgezet. Aan de andere zijde is gewoon sprake van een normale constructie met korbeel. Dezelfde gaffelvormige afsplitsing van de ankerbalk vinden we nogmaals terug bij het eerste vrijstaande gebint (nr. II) maar dan aan de andere zijde. De overige gebinten hebben een normale ankerbalkgebintconstructie. Uit de pengaten in de gebintplaten blijkt dat men later ofwel de windschoren heeft aangepast, ofwel is gaan schuiven met de constructie. De windschoren bezitten soms een van het gebint afwijkende nummering (<III bij gebint II, <X bij gebint V). De gebintstijlen zijn aan de vaaltschuurzijde vlak onder de korbelen weggezaagd en opgevangen op een zware stalliggerdrager, die weer wordt ondersteund door middels pennen ingelaten stijlen.

Boven beide stallen in de zijbeuken bevinden zich hildeconstructies met een houten beschieting (kraaldelen) aan de middenbeukzijde met daarin luikdeurtjes die toegang geven tot de hilde boven de stallen en de tasvloer boven de middenbeuk. De deel heeft thans een betonnen vloer, voergoten en mestgoten (grup) zijn nog aanwezig. De gebinten aan de zijde van het voorhuis met de daarboven liggende sporenparen vertonen sporen van roet, dit wijst op de mogelijkheid dat deze constructie heeft behoort tot een hallehuisboerderij zonder brandgevel en schoorsteen (los hoestype).

De kap van het washoek bezit rondhouten sporen.

Interieur vaaltschuur:

Het interieur van de vaaltschuur bezit geen bijzondere elementen. De kapconstructie betreft een gordingenkap uit de vroege 20 eeuw.

Interieur bijschuur:

De bijschuur bezit nog een betrekkelijk gaaf interieur met vijf vrijstaande ankerbalkgebinten en twee strijkgebinten, De gebinten zijn in ieder geval op de stijlen bij de inlating van de stalliggerdragers en op deze stalliggerdragers voorzien van gehakte telmerken (tellend vanaf de voorgevel tot de achtergevel. In beide zijbeuken bevinden zich vanaf de achtergevel tot aan het eerste vrijstaande gebint bij de voorgevel stallen met gepleisterde dwarsmuurtjes en kopmuren met in de muurtjes opgenomen gepleisterde voerbakken en houten deurtjes. Boven de stallen weer hildes met een beschieting met kraaldelen als in het bedrijfsgedeelte van de boerderij. Eén stal in de linker hoek bij de achtergevel bezit nog haar oude opzet met houten repels en schotten (stalling voor jonge stieren). Het gebintvak bij de voorgevel bezit rechts een afgeschot knechtenverblijf en verder een dwarse stalling. De kap heeft rondhouten sporen.

HET ERF

Rechts naast het voorhuis staat in de tuin een restant van een waterput, bestaande uit vier kwartronde zandstenen putwandelementen, nu in gebruik als bloembak. Markant zijn verder de (nu achter de vaaltschuur(2002)) opgeslagen, soms in omvang zeer grote, veldkeien die in het verleden uit de bodem van de bouwgronden van de boerderij naar boven zijn gekomen.

Motivatie voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst:

Het complex bezit architectuurhistorische waarde vanwege de voor deze regio kenmerkende groep van drie tegen elkaar aangebouwde bouwdelen, te weten een boerderij, vaaltschuur en bijschuur, waardoor een karakteristieke reeks van in elkaars verlengde staande achtergevels met bedrijfsdeuren en kappen met wolfeinden is ontstaan. Alle drie de bouwdelen bezitten nog een gave historische hoofdvorm (T-boerderij met driebeukig bedrijfsgedeelte en uitgebouwd washok, vaaltschuur onder wolfdak en driebeukige bijschuur onder wolfdak) met nog redelijk gaaf bewaarde zorgvuldig gemetselde gevels en historische indelingen. Het voorhuis van de boerderij bezit nog haar oorspronkelijke sobere neorenaissancekenmerken met segmentbogen met geboortestenen en sluitstenen in gele baksteen. Waardevol is ook met name de nog vrij gaaf bewaarde achtergevel uit de late 19de eeuw met onderschoer. In kunst- en bouwhistorisch opzicht zijn de oude interieurelementen (gewelfkelders, tegellambrisering van de gang, achterkeuken met terrazzovloer, betegelde wanden en schouw) van het voorhuis waardevol te noemen. Van belang vanuit bouwhistorisch opzicht is de gebintconstructie met sporenkap van het achterhuis die vermoedelijk nog uit de 18de eeuw dateert en de tastbare herinnering vormt van de hallehuis-voorganger . Ook de hildeconstructies met kraaldelenbeschieting bezitten architectuur- en bouwhistorische waarde. De bijschuur bezit ook nog haar complete gebint- en kapconstructie uit de bouwtijd van de schuur met eveneens waardevolle hildeconstructies met beschieting.

Het complex bezit voorts een hoge situeringswaarde als markante historische boerderijgroep gelegen aan een gedeelte van de Dorpsstraat waar het historische straatbeeld nog vrij gaaf bewaard is gebleven. Binnen dit straatbeeld vormt het complex een belangrijk en zeer sterk het beeld bepalend element.

 De gebouwen bezitten ook cultuurhistorische waarde als bebouwing op een boerenerf van een reeds hoge ouderdom gelegen nog net binnen de oude redelijk gaaf bewaard gebleven dorpskom van Gelselaar.

Conclusie:

Uit bovenstaande waardenstelling is gebleken dat de groep bestaande uit de boerderij, vaaltschuur en bijschuur zoveel waarde bezit dat bescherming als gemeentelijk monument wordt geadviseerd. Ondanks haar ingrijpende wijzigingen en eenvoudige architectuur bezit het voormalige knechtenhuis zonder twijfel ensemblewaarde en cultuurhistorische waarde, waardoor ook voor dit bouwdeel bescherming als gemeentelijk monument geadviseerd wordt.

Beschrijving: Monumenten Advies Bureau, Nijmegen 31 mei 2002, gecorrigeerd/aangevuld door Gemeente Berkelland op 7 januari 2011

bron: gemeente Berkelland

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *